
Monnikenwerk
Voor de uitvinding van de boekdrukkunst was de enige manier om boeken te reproduceren het overschrijven met de hand. Tijdens de middeleeuwen schreven kopiisten met een ganzenveer en inkt op perkament. De term ‘monnikenwerk’ verwijst naar de taak van monniken die in de scriptoria of ateliers van hun abdij handschriften kopiëren. Het merendeel van de boeken die zij kopieerden waren religieuze teksten in het Latijn, de taal van de Kerk. Van een andere abdij kregen ze een voorbeeldboek, of legger.
Op de afbeelding hiernaast beeldde Colard Mansion zichzelf af als kopiist. Je ziet ook andere kopiisten aan het werk. Ze kopiëren de tekst van de legger.
![]() |
Soms schreef een kopiist op automatische piloot over. Het kon gebeuren dat hij een foute spelling van het voorbeeldmanuscript kopieerde. Hierdoor kunnen we soms te weten komen welk handschrift als voorbeeld diende. |
De opmaak van wondermooie handschriften
Handschriften zijn uniek. In de late middeleeuwen waren het echte luxeproducten. Vaak zijn oude handschriften groot. De grootte van het perkamentvel bepaalt het formaat. Het grootste formaat is als je een perkamenten vel één keer vouwt. Dit noemen we een ‘folio’. Voor kleinere handschriften plooit men een folio tot een kwarto of octavo, respectievelijk vier vellen (acht pagina’s) of acht vellen (zestien pagina’s).
Een gevouwen stuk perkament heet een katern.
Die verschillende katernen naait men aan elkaar met een linnen draad tot een boekblok. Rond dit boekblok komt een perkamenten kaft of een boekband, bekleed met leder, perkament of textiel. Om lange doorlopende teksten te vermijden, werd de tekst in twee kolommen opgedeeld. Zo ontstond er een mooie bladspiegel.
De handschriften werden verfraaid met versieringen. We onderscheiden drie vormen van decoratie:
1) een miniatuur: een miniaturist of illuminator bracht een volledige miniatuur aan, een schilderijtafereeltje in het klein.
2) een initiaal: dit is de beginletter van een hoofdstuk. Die werd vaak rijkelijk versierd. De eerste zin van een hoofdstuk kreeg een rode kleur: ruber of rood. Vandaar komt ook het woord ‘rubriek’.
3) marginalen: dit zijn kleine decoraties in de rand. Sommige illuminatoren tekenden grappige fantasiefiguren of drolerieën. Soms staan er in de rand ook commentaren van de monnik.
In de materialenkast van de miniaturist
Voor pigmenten (verfkleuren) en inkten werd gebruik gemaakt van gesteenten, plantaardige stoffen of sappen en dierlijke producten. Voorbeelden zijn:
Blauw | Lapis lazuli |
Geel | Saffraan |
Rood | Drakenbloed, cochenille, minium (vandaar de naam miniatuur) |
Wit | Wit lood, beenderwit |
Paars | Purperrups, slakken (zeldzaam en dus heel duur) |
Bladgoud | |
Inkt | Houtskool Roetinkt (zwart, vooral goed voor drukwerk) IJzergallusinkt (paars-zwart, galappeltjes, vermengd met ijzersulfaat) |
Om ervoor te zorgen dat de verf of inkt niet uitliep of afbladderde, werd een bindmiddel toegevoegd: Arabische gom, eigeel, eiwit, olie of gelatine.
![]() |
Voor een handschrift van vierhonderd bladzijden was een kudde van honderd kalveren nodig. Grote manuscripten komen altijd van perkament van runderen. |
![]() |
Perkament was heel kostbaar. Om plaats te winnen schreven de kopiisten met veel afkortingen of plaatsten ze de letters dicht tegen elkaar. Er was ook nauwelijks een witruimte tussen de woorden. Dit maakt het voor ons heel moeilijk om de teksten te lezen. Een gaatje of scheurtje in een stuk perkament werd zelfs genaaid. |
![]() |
Heb je al gemerkt dat middeleeuwse handschriften ‘verticaal’ ogen? Door hun verticale bladspiegel en het frequente gebruik van de Gotische letter littera textualis reiken ze, net als de gotische kathedralen, naar de hemel. |